Publius Vergilius

Publius Vergilius Maro (70-19 v.Chr.) groeide op op het platteland en studeerde retorica in Rome vanaf 52. Hij was echter te verlegen om redenaar te worden en richtte zich vooral op de dichtkunst. Vanaf 40 stond hij onder de hoede van Octavianus, de latere keizer Augustus. Hij verbleef vanaf deze tijd met name in de buurt van Napels, waar hij vanaf 29 aan Aeneis werkte. Dit werk kreeg hij echter nooit af, en in tegenstelling tot de nadrukkelijke wens van de auteur om het werk te laten vernietigen liet Augustus het na Vergilius’ dood publiceren.
In eerste instantie was zijn werk sterk geïnspireerd door de poëzie van Theokritus. Vergilius’ eersteling, Bucolica, ook wel Eclogae genoemd, is een verzameling van tien herdersgedichten. Rond het jaar 30 kreeg Vergilius van Augustus het verzoek de geschiedenis van Rome te beschrijven, waarbij hij zijn dichterlijke verbeelding volledig benutte. Zijn vorderingen werden met grote belangstelling gevolgd, met name door Augustus zelf, die zich er actief mee bemoeide. Het werk werd aangekondigd alsof het dat van Homerus zou overtreffen. De invloed van de laatste is overigens evident. Vergilius heeft hiermee waarschijnlijk zowel een eerbetoon als een competitie voor ogen gehad. De verschillen tussen beide schrijvers zijn ook opvallend: Vergilius beschreef, in tegenstelling tot Homerus, vooral de sfeer en de psychische ontwikkeling van de karakters, terwijl de laatste een meer directe vertelstijl had en vastomlijnde karakters gebruikte.

De gelijkenissen met Homerus hebben ertoe geleid dat Vergilius in de loop van de geschiedenis met regelmaat gebrek aan originaliteit is verweten, zelfs al in zijn eigen tijd. Zijn populariteit woog echter tegen deze kritiek op. Gedurende de middeleeuwen zijn er grote hoeveelheden van zijn handschriften gekopieerd. Dante beschouwde hem als zijn leermeester. Tijdens de renaissance en het classicisme werd Aeneis als hét model van de epische poëzie beschouwd.