Marco Polo was nauwelijks zeventien jaar toen hij in 1271 met zijn vader en een oom vanuit Venetië naar de Oriënt vertrok. Na drie jaar bereikten zij het Mongoolse hof, waar Marco Polo niet veel later in dienst trad van de grootchan. In de jaren daarop maakte hij lange reizen naar de meest exotische uithoeken van diens immense rijk, waar destijds ook China toe behoorde. Nooit eerder was een westerling zo diep in de oosterse wereld doorgedrongen.
Na ruim twintig jaar keerde Marco Polo terug naar Italië, waar hij als gevolg van politieke onrust al snel in de gevangenis belandde. Om zijn kennis niet verloren te laten gaan, vertelde hij zijn belevenissen van de voorgaande jaren aan Rustichello da Pisa, een medegevangene, die alle verhalen ijverig te boek stelde.